Stripgeschiedenis

Loes van Alphen: herinneringen

Oud-medewerkster Loes van Alphen (1945-2023) zette in 2008 haar herinneringen aan Lambiek op papier ter gelegenheid van de veertigste verjaardag.


Loes van Alphen en Job Goedhart in de Lambiek-stand op een stripbeurs

Ik had een paar jaar toeristen de Sagrada Familia en het Anne Frankhuis laten zien en wilde wel eens wat anders. Mijn schoonzusje werkte bij Thomas Rap, zoiets leek mij ook wel wat. Zij ging dat voor mij regelen: eerst solliciteerde ik bij Rob van Gennep, een ontzettend aardige man maar een voor mij veel te politieke uitgeverij. Haar volgende tip was Lambiek, een stripwinkel. In een boekhandel wilde ik ook wel werken, maar strips? De naam Lambiek kende ik wel (naderhand hoorde ik dat de winkel bij de opening echt alle kranten had gehaald), met strips was ik minder bekend. Ja, we lazen vroeger thuis de Donald Duck, ik kende ' Mannen op de maan' en ' Het geheim van professor Lupardi'. Ook met Bert en Bettie Brinta (die ik bij Lambiek nooit heb teruggezien) was ik min of meer vertrouwd. Maar daar hield het wel mee op.

Toen ik kwam solliciteren was de stripantikwaar bezig een klant te helpen, ik had dus tijd om op mijn gemak de zaak eens goed te bekijken: tafels en kasten afgeladen met strips, ik zag door de bomen het bos niet meer. De moed zonk me een beetje in de schoenen: was dat wel iets voor mij? Ik stond net op het punt om met stille trom te vertrekken, toen de uitbater (dat woord gebruikte ik toen nog niet) ineens naast me stond: Wát kan ik voor u betekenen? Eh... ik kwam solliciteren. Vijf minuten later zaten we aan de koffie met cognac, weer een half uur later had ik besloten het te proberen. Ik zag een beetje op tegen een " vaste" baan, we spraken af dat anderhalf jaar mooi was, maar ik heb er veel langer gewerkt.


Eerste twee bladzijden van het Lambiek Bulletin #8 van 1978

Natuurlijk verkocht ik strips, maar Kees zocht ook iemand die met de schrijfmachine overweg kon. We schreven samen heel wat af, ik met de schrijfmachine op schoot (er was verder nergens plek), Kees strooiend met volzinnen. Er werd geschreven voor het onvolprezen Lambiek Bulletin: "Nog niet geheel bekomen van de vermoeienissen van de Stripdag is het dat wij onder het nuttigen van het versteend stokbrood, verschraalde Bommel-wijn en groen uitgeslagen brie, ons toch weer met het gebruikelijke enthousiasme werpen op het tot stand komen van ons blaadje". Of, in een stichtelijk woord van de direktie: "Nu de feestdagen naken en de winter zich reeds in zijn uiterlijke verschijningsvormen aankondigt, kunt u mij door natte sneeuw en in gierende storm aantreffen op het Vlaamse platteland, zeulend met mijn kommervolle handel".


De nep-Jan Kruis en zijn miljoenste boek

Maar ook persberichten zagen het licht. Toen Kees een dubbelganger van Jan Kruis spotte was al snel besloten het miljoenste album van Jan, Jans en de Kinderen bij Lambiek over de toonbank te laten gaan. En middenin de drukke verkiezingsperiode van 1977 vroegen we de lijsttrekkers een paar vragen te beantwoorden over strips. Ze deden het allemaal: Den Uyl, van Agt, Wiegel, de kinderboekenschrijver Terlouw...
"Geachte Lijsttrekker, In de wetenschap dat deze dagen, zo vlak voor de verkiezingen, u nauwelijks de ruimte bieden uw tijd aan iets werkelijk zinnigs te besteden, is het niet zonder schroom dat ik mij tot u, geachte lijsttrekker, wend met enige vragen". Er werd aandacht aan besteed in de pers, maar bij De Telegraaf hadden ze het niet helemaal begrepen, die hadden het over "het clubblaadje van de stripverhalenvereniging Lambiek".

Een van de grappigste brieven stuurden we aan de PTT. Er was besloten dat het Amsterdamse telefoonnet moest worden uitgebreid, alle nummers zouden worden voorafgegaan door een 2. Dat was doodzonde van ons prachtige telefoonnummer (67543). Het verzoek was dan ook om de 2 niet vóór - maar achter ons nummer te plaatsen. Of de PTT ooit op onze brief heeft gereageerd, kan ik me echt niet meer herinneren.

Eén keer heb ik de winkel bijna in vlammen laten opgaan. Het was altijd koud in dat keldertje, in mijn herinnering had ik permanent een bontjas aan. Je moest 's morgens eerst de oliekachel aansteken en die had ik iets te vol laten lopen. Het werd bloedheet, de posters begonnen al te schroeien... Ik moet er toch niet aan denken dat wij - door mijn toedoen - het veertigjarig bestaan niet hadden kunnen vieren. Gelukkig kwam de brandweer net op tijd.