Comics History
Gert Jan Pos
Onderstaande tekst werd in 2008 ter gelegenheid van Lambieks veertigjarig jubileum geschreven door de journalist Gert Jan Pos.
Gert Jan Pos met Marcel Ruijters tijdens de Bodoni-expo in 2009.
"Willen jullie een snoepje jongens?" Tuurlijk, wij wilden wel een snoepje. We zaten in de metro van Gaasperplas naar CS. Tegenover ons zat een Surinamer. Hij had net zitten Chinezen. Daar keken wij niet van op. We waren helemaal naar Amsterdam gelift en het laatste stuk konden we de metro nemen. Mooie tijd was dat toen, de jaren tachtig, het openbaar vervoer was gratis, iedereen was aan de drugs en als je geen snoepjes aannam van een Surinamer was dat natuurlijk discriminatie. Het waren Surinaamse snoepjes, zei hij er bij en hij keek dromerig naar de graffiti die voorbij filtste. Zijn vriendin giechelde een beetje. Ze zagen niet dat wij grote moeite hadden de Surinaamse snoepjes weg te krijgen.
We naderden ons doel: de grootste stripwinkel van Nederland bezoeken. Groot? Ontzettend groot! had mijn klasgenootje beloofd. Het walhalla van strips. Hij had er 'De vier ballen van de duivel' van Eric Schreurs gekocht. Dit was niet minder dan een bedevaart, dit was de plek waar wij in een keer al ons gespaarde zakgeld zouden stukslaan. Op het station namen we een tram. Ook die was gratis. Het werd steeds drukker in de tram. Het was zomervakantie. Toeristen uit de hele wereld probeerden een kaartje te bemachtigen voor de tram. Geduldig legden de passagierende Amsterdammers uit dat kaartjes helemaal niet nodig waren. Maar als ze een kaartje hadden stond het ze vrij die af te stempelen. Twee strippen voor één zone. Wij waren net zo verdwaald als de Amerikanen met hun witte gymschoenen en hun grote camera's. We moesten uitkijken naar een gefiguurzaagde Lambik die met zijn fiets langs de straat stond. Daar moesten wij eruit. Mijn klasgenoot was er al eerder geweest, maar hij herinnerde zich niet of Lambik aan de linkerkant of aan de rechterkant van de straat stond.
"Bij het Leidseplein zijn we te ver", zei hij. Daar stapten we even later toch uit. We konden aan niemand de weg vragen, want niemand sprak Nederlands. We drentelden wat door de Leidsestraat tot hij daar was: Lambik. We liepen de Kerkstraat in en dronken ons eerst nog moed in op het terras schuin tegenover de winkel. Hoe moesten we ons gedragen in de grootste stripwinkel van Nederland en omstreken? Ik had natuurlijk in de Oor gelezen welk boek je moest hebben. Dat was 'Kermis der onsterfelijken' van Enki Bilal. Maar hoe zou het verdergaan? Ik dacht ooit ook te weten hoe je je moest gedragen in een platenwinkel. Maar toen ik bij Boudisque 'Closer' kocht van Joy Division, zei de verkoper: "Ja, die had je natuurlijk al lang moeten hebben." Ik kromp ineen. Gelukkig zijn ze failliet, daar bij Boudisque - al heeft het nog lang geduurd. Maar stel je voor dat bij Lambiek ook zulke figuren zitten, dacht ik. Mensen die je een beetje afsnauwen en afbluffen. Dat trekt een puberego niet. Dan kom je daar de eerstkomende twintig jaar niet meer. Krassen op een puberziel.
Op het terras wachtten we op ons biertje en we hoorden een vreemde conversatie. Henk had Piet belazerd met Ron. Misschien Amsterdamse humor. Ik keek om naar de mannen die het over Henk, Piet en Ron hadden gehad. Ze glimlachten vriendelijk naar me. De ober was ook heel vriendelijk. Toen ik naar binnen liep, zag ik posters van politieagenten. Allemaal motoragenten in strakke pakken. Vreemd hoor, om posters van de politie op te hangen. Ook in ons dorp deugde de politie niet. "Bij de M.E. zitten alleen maar homo's", wist de Jan, de enige punker bij mij op school. Later is hij straaljagerpiloot geworden, maar dat is weer een heel ander verhaal. Later, trouwens, ontdekte ik ook dat we op het terras van een van de beroemdste homocafés terecht waren gekomen.
Nadat we eindelijk de straat hadden overgestoken, liepen we bij Lambiek naar binnen. Kuifje stond in een vitrine en er was een meneer met een snor. Aan de kassa zat iemand de Donald Duck te lezen. Hij zat woest te lachen. Hij had een blikje bier en een feestsigaret bij de hand. Ik had Bilal zo gevonden. Die lag ergens vooraan op de stapel. Op de een of andere manier werd het daardoor een stuk minder aantrekkelijk om die te kopen. Ik vond alle boeken die ik kon bedenken. Zelfs 'Buck Danny', helemaal compleet. Eindelijk kon ik te weten komen hoe de omslagen eruitzagen. Op zolder bij mijn opa en oma lagen zwaar gehavende Buck Danny's. De covers waren er vanaf en er ontbraken pagina's. Ik kon eindelijk lezen hoe Buck Danny en zijn vrienden aan de kannibalen waren ontsnapt. En daarna aan de Japanners... De meneer met de snor was inmiddels een paar keer langsgelopen.
Buck Danny - 'De Zwarte Draak'.
Dus hij hing een paar uur vastgebonden op zijn kop aan een boomtak en drukte met zijn vingers het glas van zijn horloge stuk en daarmee maakte hij zijn touwen los... en toen hij op de grond viel, maakte hij met een bamboestok een tijger dood... Niet te geloven! Het hele kamp van de inboorlingen stond in de brand en de olifant sloeg op hol... De man met de snor kwam weer langslopen. Misschien was het tijd om te gaan. Mijn klasgenoot wilde nu toch ook wel weer eens op huus aan. Het was nog een eind liften naar Nunspeet. Ik verkeerde in tweestrijd. Buck Danny was toch wel even spannnender dan die Bilal met Egyptische goden in een ruimteschip. Toch moest ik dat boek hebben volgens de Oor en niet Buck Danny. Straks kreeg ik weer een knauw van de verkoper, al maakte deze niet zo'n nuffige indruk. Hij zat nog steeds de Donald Duck te lezen. Af en toe barstte hij uit in woest gelach. Hij onderbrak zijn leeswerk voor me en rekende af, 19,95. "Wil je een tasje? Dag jongens."
De lat werd hier duidelijk minder hoog gelegd dan bij de platenboer. Maar voor die Buck Danny's lifte ik een andere keer wel naar Amsterdam.
Gert Jan Pos.