Stripgeschiedenis
Zonneschijn
Zonneschijn voorplaten door D. Midderigh-Bokhorst (links) en Ella Riemersma (rechts)
Het Nederlandse jeugdtijdschrift Zonneschijn (niet te verwarren met het Vlaamse Zonneland) verscheen tussen 1924 en 1943, uitgegeven door W. de Haan in Utrecht. Het blad was één van de weinige Nederlandse jeugdbladen dat niet verbonden was aan één specifieke religie of ideologie. Van meet af aan profileerde het zich als een neutrale uitgave die haar doelpubliek vooral educatief waardevolle literatuur wou bijbrengen. Eigen aan de tijdsgeest hield dat vooral geschreven verhalen in, geen strips. Tijdens de eerste zeven jaargangen was er zelfs geen enkel stripverhaal in haar pagina's te bekennen. Stichter en hoofdredacteur Marie Ovink-Soer gaf voornamelijk kinderboekenauteurs de ruimte. Onder de vele schrijvers voor het blad vinden we onder meer Nannie van Wehl, Elize Knuttel-Fabius, Leonard Roggeveen, Ida Heijermans, A.B. van Tienhoven, D.L. Daalder, Johan Fabricius (bekend vanwege de roman 'De Scheepsjongens van Bontekoe', 1924), Jan Feith, J.B. Schuil, Nienke van Hichtum (bekend vanwege de roman 'Afke's Tiental' , 1903) en W. Wilkeshuis terug.
Zonneschijn bood vooral sprookjes, fabels, gedichtjes, dierenverhalen, herkenbare kinderbelevenissen, bewerkingen van romans en moraliserende vertellingen aan. Veel bekende illustratoren maakten hun eerste professionele tekeningen voor dit blad, waaronder Hans Borrebach, Tjeerd Bottema, Rie Cramer, H. de Hoog, Jan Feith, Jan Kraan, Freddie Langeler, Jan Lutz, Johanna Bernardina Midderigh-Bokhorst, Anton Pieck, George van Raemdonck, Henri Verstijnen en Jan Wiegman. In de rubriek 'Het Leuke Hoekje' werden moppen, spelletjes, raadseltjes, puzzels en knutseltips aangeboden, maar vanzelfsprekend konden de jeugdige lezertjes ook brieven en tekeningen opsturen. Het blad bood verder ook aandacht aan andere culturen, met name uit de Nederlandse kolonies in Indonesië en Suriname. S. Abramsz zorgde voor kinderliedjes, compleet met de bladmuziek erbij.
Tekenwerk van Anton Pieck
Zonneschijn verkocht goed en vanaf 1926 gaf het jaarlijks een kerstboek uit waarin thematische verhalen rond de eindejaarsperiode verzameld werden. Datzelfde jaar nam Zonneschijn ook het noodlijdende kinderblad De Kinderwereld over, evenals De Jeugd in 1927. In 1928 werd Dina Alida Cramer-Schaap de nieuwe hoofdredactrice. Zij zette de pedagogische kwaliteitsreputatie van het blad verder. Zo goed zelfs dat het moeiteloos al haar rivalen overklaste. Tijdens de jaren '30 nam Zonneschijn één na één opgedoekte kinderbladen over, zoals Jong Nederland (1932), Kie-ke-Boe (1934), Voor 't Jonge Volkje en De Kinderkamer (beiden uit 1935). In 1931 werd Zonneschijn een weekblad, al bleek de productie daarvan toch iets te zwaar. Na amper een jaar schakelde het over naar een tweewekelijkse publicatie. In 1934 werd de oorspronkelijke doelgroep verbreed. Voorheen mikte de redactie op kinderen tussen 7 en 12 jaar, thans op lezertjes tussen 3 en 15 jaar. Datzelfde jaar werd ook de Zonneschijn-club opgericht. Zij deden een oproep om postzegels in te zamelen en speelgoed te maken voor behoeftige kinderen.
Het logo van de Zonneschijn-club werd getekend door Jan Kraan
Vanaf 1931 liet Cramer-Schaap dan toch de publicatie van daadwerkelijke stripverhalen toe. Het betrof vertalingen van buitenlandse strips, zoals 'Van Ted en Minet' ('Zig et Puce') door Alain Saint-Ogan, maar ook werk van eigen bodem. Zo publiceerde Daan Hoeksema de tekststrips 'Dissy en Gemsy, De Twee Grappenmakers' (1932) en 'Kwek, Knor en de auto' (1933). Vanaf 1934 werden er in tekststripvorm vervolgverhalen toegevoegd , zoals Henricus Kannegieter's 'Tom de Negerjongen' (1934-1935), 'Flip en Dik Krentenmik' (1939-1940) en het sciencefictionverhaal 'Twee Jongens in het Jaar 2500' (1940-1941). Ook Frans Piët begon zijn carrière bij Zonneschijn. Hij tekende er de reeks 'De Avonturen van Wo-Wang en Simmy' (1936-1939), wat als een prototype voor 'Sjors en Sjimmie' beschouwd kan worden.
Tegen het einde van de jaren 1930 voelde ook Zonneschijn de Grote Depressie doorwegen. Economische beperkingen reduceerden het noodgedwongen weer tot een maandblad. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd de situatie nog erger. In 1943 werd Zonneschijn onder nazibevel opgeheven. Cramer-Schaap had namelijk haar lezertjes opgedragen om Harriet Beecher Stowe's klassieke roman 'De Hut van Oom Tom' te lezen, dat vanwege het onderwerp (kritiek op de slavernij van zwarten) vanzelfsprekend verboden was onder het nazibestuur.
Na de bevrijding in 1944 probeerde men Zonneschijn tevergeefs weer op te richten. Toch was haar geest niet gestorven. In 1954 richtte Ilona Maria Fennema von Zboray het blad Kris Kras op, dat eenzelfde pedagogisch verantwoord imago nastreefde. Zij nam hiervoor ook ex-Zonneschijn medewerker D.L. Daalder onder de arm. Het grote verschil was echter dat Kris Kras doelbewust strips uit haar pagina's weerde. Pas toen hun verkoop begon te slinken stonden ze in hun laatste twee levensjaren eindelijk strips toe. Het mocht niet baten. In 1966 werd Kris Kras doorgekruist.
Twee voorplaten van Zonneschijn door Rie Cramer